Ga naar hoofdinhoud

speakers corner

Jeannette Hagen:

Jeanette is nog nieuw bij het fokken van Yorkshire Terriërs, maar heeft al veel ervaring met het fokken van (toy) Poedels.

Zij heeft zich verdiept in het vraagstuk: ‘Mag er gefokt worden met honden die zwaarder zijn dan de rasstandaard van 3,2 kilo?’.
Zij heeft ook rondgevraagd bij haar contacten in het buitenland.
Daar is uitgekomen dat men over het algemeen afraadt om met hele kleine honden te fokken.
Het fokken met kleine honden werkt niet altijd, denk aan de problemen met natuurlijk bevallen of problemen met de pups.
Bij Poedels wordt over het algemeen aangeraden om voor de eerste keer te werpen voor de leeftijd van 24 maanden, dit i.v.m. de verharding van de bekken.
Na de 24 maanden zou het voor sommige teven lastiger zijn om voor de eerste keer natuurlijk te bevallen.
Jeanette geeft ook aan om bij bij de Raad het gesprek aan te gaan over een revisie van de minimale en maximale leeftijden waarop Yorkshire Terriërs mogen werpen en dekken.
Deze grenzen zijn nu voor alle hondenrassen gelijk, terwijl de verhouding conditie/leeftijd absoluut niet te vergelijken is bij honden van een klein ras en honden van een groot ras.
Kleine rassen zijn ook veel jonger volwassen dan grote rassen
Zij gaf als voorbeeld voor Yorkshire Terriër teven: vanaf 1 jaar tot 10 jaar fokken.
Zij pleit ervoor dat de RvB met de rasverenigingen in overleg gaat om per ras maatwerkafspraken te maken.
Over keizersneden, terugkomend op de grootte van een teefje. heeft Jeanette het idee dat dierenartsen ‘maar al te graag’ een keizersnede doen en dat het daarom lastig is te bepalen of dit écht nodig is geweest bij sommige teven. Dit moeten we beter in kaart brengen.

 

Henk Koster:

Graag maak ik bij deze gebruik om een voorzet te geven over datgene wat na de pauze ter sprake komt. Dat wat ik ga zeggen is mijn mening over de huidige stand van zaken van ons ras en mijn visie wat er aan gedaan moet worden.

Ik hoorde enige tijd geleden van een van onze bestuursleden dat er van de kant van verschillende keurmeesters nogal kritische geluiden waren gekomen over de kwaliteit van de Nederlandse Yorken. Dat sluit overigens aan bij opmerkingen die ik hoorde van buitenlandse fokkers, die er op neerkomen dat zij de Nederlandse Yorkshire Terriërs niet meer serieus nemen.

Hoe is dat ontstaan?

Bij de fokkerij hebben we te maken met enerzijds de gezondheid van de honden en anderzijds:

de raskenmerken/schoonheid.

Als er een nestje gefokt wordt dan is er al direct de vraag, is dat op basis van selectie of van willekeur.

Het al weer meer dan 20 jaar geleden dat ik hierover, in mijn toenmalige functie van voorzitter van de Tibetaanse Mastiff Club, gesprekken heb gevoerd met de Hirschfeld Stichting, die in opdracht van de Raad van Beheer een aantal verenigingen adviseerde op het gebied van het te voeren fokbeleid.

Aangegeven werd dat, om een gezonde populatie te hebben en te houden, er bij willekeurige paringen toch sprake moet zijn van een aantal honderden teven en reuen. Het probleem bij de fokkerij van rashonden is dat slechts ongeveer 5% van de populatie betrokken is bij de voortplanting van het ras en dan is ook nog eens daarvan het percentage reuen weer zeer gering.

Feitelijk betekent het dat bij het fokken van rashonden door het gebrek aan voldoende beschikbare reuen het toepassen van willekeurige paringen geen oplossing is om inteelt te voorkomen.

5 Jaar geleden heb ik meegedaan aan de door de Raad van Beheer georganiseerde FOKKERS-TOUR.

Wetenschappers hebben tijdens deze voorlichting aangegeven dat, om inteelt te voorkomen, er gefokt moet worden met: minimaal 25 reuen en 25 teven met gewenste combinaties en zo min mogelijke familierelaties.

Daarbij moet er dan ook nog eens een fokprogramma zijn waarbij men systematisch volgens een plan fokt met behulp van identificatie afstamming en registratie kenmerken, met name van de aandoeningen.

Kort samengevat: fokken op selectie, met dien verstande dat dit systematisch gebeurd volgens een plan. Dus geen willekeur!

Ik kom nu toe aan de situatie van de Yorkshire Terriërs in Nederland.

Een gegeven is dat er in Nederland al vele jaren bij de erkende fokkers slechts een paar dekreuen beschikbaar waren en dan ook nog eens met een gemiddelde leeftijd ouder dan 10 jaar en vaak familie van elkaar..

Het gevolg was dan ook dat iedereen met zijn teven naar dezelfde reuen ging met als resultaat dat de onderlinge verwantschap, ofwel inteelt, van de gemiddelde Nederlandse York behoorlijk groot moet zijn.

De vereniging heeft gemeend daarvoor een oplossing te creëren door zoveel mogelijk Yorkshire Terriërs voor de fok geschikt te verklaren. Namelijk, door enerzijds een ieder die eens nestje van haar teefje wil hebben, zonder dat er sprake is van enige ervaring of kennis (wat ik noem “gelegenheidsfokkers”), te accepteren als clubfokker en anderzijds het laten vallen van alle eisen ten aanzien van raskenmerken en gezondheid ( dus: fokgeschiktheid) .

Ik merk op dat het huidige beleid precies het tegenovergestelde is van de aanbevelingen van de eerder genoemde wetenschappers .

Het accepteren van gelegenheidsfokkers als zijnde clubfokkers vermindert echter de kans op inteelt niet.

In tegendeel, het is te voorspellen dat er bij de groep gelegenheidsfokkers veel meer mensen zitten met een teefje dan met een reutje. Het percentage teven die gedekt worden door dezelfde reuen zal alleen maar toenemen.

Is deze aanpak nodig?

Nee, het is niet nodig. Alhoewel de populatie Yorken in Nederland op dit moment veel te klein is om een gezonde populatie te realiseren, is de Yorkshire Terriër populatie wereldwijd zeer groot, met voldoende reuen van andere bloedlijnen. Je moet er alleen wel voor naar het buitenland.

De Nederlandse fokkers waren, op wat uitzonderingen na, helaas nooit erg geïnteresseerd in het gebruiken van buitenlandse reuen.

Geen zin in, te duur, geen contacten in het buitenland en onvoldoende besef van de noodzaak.

Is het huidige beleid erg?

Ja, Door het ontbreken van controle op (erfelijke) gebreken is er een sterke toename van gezondheidsproblemen te verwachten.

Het gevolg is ook dat er nu geen enkele controle meer is op het juiste rastype van de honden die voor de fok gebruikt worden.

Door het accepteren van ras typische afwijkingen (is nu feitelijk toegestaan) zal de Yorkshire Terriër naar mijn mening snel als herkenbaar ras verdwenen zijn. Het hanteren van een ras standaard zorgt ervoor dat een hond te herkennen is als zijnde te behoren tot een bepaalde groep met specifieke kenmerken. Je kunt zelfs zeggen, zonder ras standaard: geen ras!

De Yorkshire Terriër is zo’n 150 jaar geleden ontstaan uit 6 a 7 verschillende rassen , waarvan de niet gewenste genen nooit helemaal weg gefokt zijn en die daardoor vaak nog steeds de neiging hebben de kop op te steken. Met als resultaat soms grote verschillen in grootte, vachtstructuur en kleur.

Ten gevolge van het niet meer controleren op het juiste rastype van de honden, dus het accepteren bij het fokken van a-rastypische eigenschappen, zullen de nu al bestaande onderlinge verschillen in sneltreinvaart gaan toenemen en zal de Y.T. als herkenbaar ras verdwijnen.

Een bewuste ondergrens in gewicht invoeren, zoals het bestuur nu voorgesteld heeft, is afwijkend t.o.v. de ras standaard en is uit oogpunt van het hiervoor genoemde dan ook uit den boze.

Daarbij vraag ik mij af hoe dat zich verhoudt met de F.C.I. regels / afspraken.

Het is ook niet nodig. Ik heb begrepen dat de vereniging op dit idee gekomen is door de gedachte dat de laatste jaren het aantal pups per nest steeds minder wordt en dat dit opgelost kan worden door grotere teven te gebruiken. De relatie tussen de grootte, ofwel gewicht, van de hond en het aantal pups heb ik nooit kunnen ontdekken. Als voorbeeld: ons kleinste hondje van 2,4 kg had altijd 5 pups (zelf ter wereld gebracht) en die van ruim 3 kg altijd 2 pups.

Het fokken van goede Yorkshire Terriërs wordt, denk ik, met name door sommige gelegenheidsfokkers te licht opgevat. Te gemakkelijk wordt gedacht over de geboorte en de begeleiding direct daarna.

Yorkshire Terriër pups wegen bij de geboorte tussen de 75 en de 150 gram. Zonder goede en ervaren hulp redden die pups en de moederhond het niet.

Ook dat kan invloed hebben op het landelijk gemiddelde van het aantal pups per nest.

Op basis van wat ik hiervoor heb aangegeven heb ik een duidelijke visie voor de toekomst van het Yorkshire Terriër ras, n.l.:

Als eerste moet er, evenals dat in de omringende landen het geval is, door de clubfokkers uitsluitend gefokt worden met honden die via een zogenaamde “aankeuring” goed voor de fok beoordeeld zijn.

Fokkers die in strijd daarmee handelen kunnen wel lid van de vereniging zijn, maar mogen zich geen clubfokker noemen en zijn uitgesloten voor de vermelding “clubfokker” op de website en de pupbemiddeling van de club.

Ten tweede is het belangrijk dat de vereniging de clubfokkers gaat stimuleren mee te doen aan tentoonstellingen in het binnenland en het buitenland. Dat is nl. noodzakelijk om contacten/netwerk op te bouwen met buitenlandse fokkers en daardoor de mogelijkheid te scheppen gebruik te kunnen maken van veel meer combinaties dan nu het geval is.

Ten derde is het verstandig dat de vereniging op korte termijn een aanvang gaat maken met registratie van combinaties en afstamming gegevens van de honden die nu gebruikt worden, dan wel gebruikt gaan worden.

Ik verwacht dat ik met deze voordracht waarschijnlijk niet door iedereen toegejuicht zal worden, maar het bevat in ieder geval wel voldoende gesprekstof voor na de pauze.

 

Dit bericht heeft 2 reacties

  1. Van Beveren-Guldemont Lucienne schreef:

    Graag wil ik mijn visie op het fokken en behouden van raskenmerken hier nog geven :
    OK, inteelt wil men tegenwoordig ten aller prijze vermijden. Maar wat met “lijnteelt” ? Waarbij er teruggrfokt word op één bepaalde reu of teef welke het gewenste type en kwaliteiten heeft. Dit werd meer dan 100 jaar met succes toegepast omdat men op deze manier controle krijgt over de “genen pool” en men rastypische eigenschappen alsook het gewicht (en zelf het vlot werpen bij teven) kan vastleggen in de zo op opgebouwde lijn.
    Hierbij is wel een goede kennis en zeer strenge selectie van groot belang !!!
    De geschiedenis heeft toch duidelijk aangetoond dat er door lijnteelt toe te passen ontelbare honden gefokt werden welke door hun uitmuntende kwaliteiten en de abiliteit ze door te geven aan hun afstammelingen geschiedenis hebben geschreven. (Ik kan tal van voorbeelden geven van beroemde succesvolle kennels)
    Tegenwoordig lijkt niemand meer deze methode toe te passen, men koopt zijn fokmateriaal links en rechts of gebruikt de reu van zijn naaste buur en gooit alles door elkaar, stambomen worden niet eens bekeken. Een eigen lijn opbouwen of bestaande lijn voortzetten zit er op deze manier helemaal niet meer in.
    Terwijl men vroeger op shows in een “line up” in de ring al meteen kon zeggen van welke fokker de hond of zijn voorouders waren, want elke fokker had zijn eigen type zorgvuldig geselecteerd door lijn teelt.

  2. Jacqueline de Haan-Voois schreef:

    Beste Luciënne, Ik heb eens over je bericht nagedacht, Je hebt hartstikke gelijk. Tegenwoordig zie ik inderdaad (bijna) geen lijnteelt meer. Het lijkt of iedereen alleen nog maar aan outcross. doet. Je geeft me in ieder geval wel weer stof tot nadenken!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *